IN ONZE DIEPTE (volledige reeks)
Aanvulling op: Vasko Popa – diverse vertalingen
Bron: Vasko Popa: Complete poems. London 2011
1
Wij heffen onze armen
De straat klimt hemelwaarts
Wij slaan de ogen neer
De daken verdwijnen in de aarde
Uit elke pijn
Die wij niet noemen
Groeit een kastanjeboom
Die ons geheimzinnig volgt
Uit elke hoop
Die wij koesteren
Ontspringt een ster
Die onbereikbaar ons vooruit gaat
Hoor je hoe een kogel
Rond onze hoofden cirkelt
Hoor je hoe een kogel erop uit is
Onze kus in een hinderlaag te lokken
◄║►
2
Kijk hier is dat ongenode
Vreemde wezen kijk hier is het
Siddering over de theespiegel in het kopje
Roest die zich nestelt
Aan de randen van onze lach
Een slang gekruld in de diepste spiegel
Zal ik jou kunnen verbergen
Voor jouw gezicht in het mijne
Kijk het is de derde schaduw
Op onze verbeelde wandeling
Onvermoede afgrond
Tussen onze woorden
Kletterende hoeven
Onder de gewelven van onze gehemeltes
Zal ik in staat zijn
In dit onrustveld
Jou een tent te bouwen van mijn handen
◄║►
3
Onrustig wandel jij
Langs de randen van mijn ogen
Op de onzichtbare tralies
Voor jouw lippen
Huiveren naakt mijn woorden
Ogenblik na ogenblik ontstelen wij
aan de achteloze ijzeren zagen
Jouw handen bedroefd
Vloeien in de mijne
Onbegaanbaar is de lucht
◄║►
4
Groene handschoenen ritselen
In het gebladerte langs het plaveisel
De avond draagt ons onder zijn arm
Op een pad dat geen sporen laat
De regen zakt op zijn knieën
Voor de fragiele vensters
De gazonnen treden uit hun poorten
En stellen ons behoedzaam gerust
◄║►
5
De nachten raken hun duisternis kwijt
Stalen takken grijpen
De armen van voorbijgangers
Enkel anonieme schoorstenen
Kunnen ongestoord de straten bewandelen
Die onze slapeloosheid doorkruisen
In de goten schimmelen onze sterren
◄║►
6
Uit de rimpel tussen mijn wenkbrauwen
Kijk jij tot de dag aanbreekt
Op mijn gezicht
Het hars van de nacht
Verzengt stilaan
De vingers van de dageraad
Zwarte klinkers al
Hebben dichtgemetseld
Het totale hemelgewelf
◄║►
7
Getande ogen scheren
Over stille wateren
Rondom ons paarse lippen
Fluisterend uit de takken
Kreten doen het blauw barsten
En dalen neer op kussens
Onze haarden gaan schuil
Achter smalle ruggen
Handen klemmen zich aan
Broze wolken
Onze aderen spoelen
Groezelig bed en tafelblad
Uit verwaaide beenderen
Viel ons de namiddag in de armen
En werd gaandeweg naargeestig
Een open graf in de huid van de aarde
In jouw huid in mijn huid
◄║►
8
Op het kruispunt
Ontmoeten we de schaduwen
Blauw onder de ogen van de dag
Als ik mijn hoofd wend
Zal de zon vallen uit de takken
In mijn handpalmen
Heb je glimlachen geborgen
Hoe kan ik ze tot leven brengen
Mijn schaduw wordt steeds zwaarder
Zijn vleugels worden geknoopt door iemand
Grote goedheid
Je opent je ogen je verbergt me domweg
Een plotse nacht maakt jacht op mij
Aan het einde van de statige weg
Ontsteekt een kleurloze boom zijn sigaret
◄║►
9
Gifgroen
Gaan momenten op mars
Dwars over ons voorhoofd
We reizen ons lichaam uit
De stilte in geëtst
Door onze verdwaasde blikken
Tussen mijn oogleden
Omhels ik je naakte blik
Om de pijn daar te pletten
◄║►
10
Hoe kunnen wij zien
Met zulke bronzen knopen
Het duister drijft de spot met ons
Geselt ons met zijn haar
Hoe kunnen wij spreken
Met zulke papieren tongen
Onze woorden doen hen ontbranden
Dor onder de daken van onze monden
Hoe kunnen wij overleven
Met zulke lijven van drijfzand
Tomeloze lepels
Voeren ons weg korrel na korrel
Hoe kunnen wij omhelzen
Met zulke bladloze houten armen
De anjers verwelken ons in de lippen
Verwelken in het hete zand
◄║►
11
Binnenstebuiten hebben de huizen gekeerd
De bittere zakken van hun kamers
Zodat de windhoos hen kan doorzoeken
Naast onze ribben
Ontdoen de straatlampen zich
Van hun bloedbevlekte jekker
Wij zijn twee vellen krantenpapier
Ruw geplakt
Over de wond van de avond
Vlammende vogels
Van mijn wenkbrauwen
Zijn op jouw sleutelbeenderen gedaald
◄║►
12
Duistere bewegingen glijden
Vanaf de wimpers langs onze gezichten
Met een wrede roodgloeiende draad
Stookt boosheid onze gedachten
Scharen met opstaande nekharen
Omsingelen onze ongewapende woorden
De giftige regen van eeuwigheid
Begint ons gretig te bijten
◄║►
13
De pilaren die de hemel steunen gruizelen
De bank waarop wij zitten valt
Langzaam de leegte in
Moeten wij voor eeuwig kwijnen
In stenen stilte
Door onze ogen heen door onze schedels heen
Zullen onze woorden kiemen
De dagen zijn uiteengevallen
Moeten wij voor eeuwig wachten hoe de zon
Zich geel kleurt door onze ribben heen
We horen hoe ons hart slaat
In de kelen van de dode pilaren
Wij zijn uit onze inborst gevlucht
◄║►
14
Als er niet jouw ogen waren
Zou er geen lucht zijn
In ons blinde verblijf
Als er niet jouw lach was
Zouden de muren nooit
Verdwijnen uit onze blik
Als er niet je nachtegalen waren
Zouden de tere wilgen nooit
Over de drempel stappen
Als er niet je armen waren
Zou de zon nooit
De nacht doorbrengen in onze slaap
◄║►
15
De straten van jouw blikken
Eindigen nergens
De zwaluwen uit jouw ogen
Trekken niet zuidwaarts
Van de espen in je borsten
Vallen geen bladeren
In het luchtruim van jouw woorden
Is er geen zonsondergang
◄║►
16
Mijn bruine studeerkamer
Voorzie jij van een passende lichtval
Je spreidt me een weide
Op je borsten
Je brengt witte duiven bijeen
In mijn blijdschap
Je dooft de sigaret van mijn zorgen
In jouw hart
In een tros muskaatdruiven
Wacht je op mijn lippen
◄║►
17
Ik zou willen slapen in de zee
Ik plons in de pupillen van je ogen
Ik zou willen bloeien op het voetpad
Ik volg de bloembedden in je tred
Ik zou willen ontwaken in de hemel
Ik spreid mijn bed in jouw lach
Ik zou onzichtbaar willen lijken
Ik laat me vergrendelen in jouw hart
Ik zou je willen roven uit de stilte
Ik kleed je in gezang
◄║►
18
Ik draag jou
Als een volle dag in mijn armen
Ik plant
Een rij sparren langs mijn staren
Ik doorkruis
De steden van je stiltes
Ik verzamel
de dauw van je wimpers
Ik breek
een tengere nacht dwars over je taille
Ik roep
schuchtere ochtenden van de daken omlaag
◄║►
19
Onze jeugd staat in het blad
Groen in alle straten
De wangen van de huizen gloeien
Als wij langskomen
De stoep legt een kaartje
Met onze voeten
Wij zijn een plotse ster
Op de gezichten van voorbijgangers
Hele zwermen verrassingen
knabbelen uit onze hand
◄║►
20
Vogels drinken levend water
Dat uit jouw palmen gutst
Blauwe en bruine vogels
Die uit jouw ogen stijgen
Als er geen jagers in de verte zijn
Je palmen geven licht
Aan twee denkbeeldige aardklonten
Terwijl de zon daalt
◄║►
21
Je handen gloeien op de haard
Midden in mijn gezicht
Je handen laten mij de dag aangaan
Je handen bloeien
In de uitheemse woestijn binnenin mij
Die niemand ooit betreden heeft
Je handen dromen in de mijne
De droom van elke hemelse hand op aarde
◄║►
22
Onze dag is een groene appel
In tweeën gesneden
Ik kijk naar jou
Jij ziet me niet
Tussen ons staat de blinde zon
Op de trap
Onze versleten omhelzing
Je roept me
Ik hoor je niet
Tussen ons hangt de dove lucht
In winkelruiten
Zoeken mijn lippen
Jouw glimlach
Op het kruispunt
Onze vermorzelde kus
Ik heb je mijn hand gegeven
Jij voelt het niet
Leegte heeft jou omhelsd
Op de pleinen
Zoekt jouw traan
Mijn ogen
‘s Avonds ontmoet mijn dode dag
Jouw dagelijkse doodsheid
Enkel in slaap
Gaan we dezelfde paden
◄║►
23
Zonder jouw blikken ben ik een rivier
Die door zijn oevers verlaten is
De wind voert me bij de hand
Schemer heeft jou je handen gehakt
Witte straten vluchten weg voor mij
En vingers schuwen mijn voorhoofd
Waar de wereld vlam heeft gevat
Mijn woorden zijn door gras overwoekerd
Stilte heeft jouw stem verwaaid
De dingen keren mij hun grijze rug toe
In het duister van mijn vlees
Waart een boosaardig licht
◄║►
24
Ik ga
Van de ene hand naar de andere
Waar ben je
Ik zou je willen omarmen
Ik omarm je afwezigheid
Ik zou je stem willen kussen
Ik hoor vertes lachen
Mijn lippen hebben mijn gezicht vervormd
Uit mijn verdorde handen
Schijnt een gloed in mij
Ik wil je ontmoeten
En ik sluit mijn ogen
Ik ga
Van de ene kant van mijn hoofd naar de andere
Waar ben je
◄║►
25
Ik ben de gele vloer
Van de lege kamer waar jij zit
Enkel om je schaduw mij te laten troosten
En ik ben de houten stoelen
Die jij op straat zet uit je kamer
Enkel om te kunnen spelen met jouw schaduw
Ik ben de dorre bladeren
In de straten waar jij loopt
Om jouw schaduw te kunnen horen
En ik ben de barre steen langs de weg
Waar jij voorbijkomt
Om jouw schaduw mij te laten kleden
◄║►
26
Wie is dat licht daar op de hoek
In deze ochtendloze nacht
Het wikkelt me in jouw blik
Volgt me naar ons geblindeerd verblijf
Belicht de lege steigers in mijn aderen
En wie is die vogel
In de gebarsten hemel van mijn hart
De enige vogel
Hij roept me met jouw stem
Want het witte kan niet
Aardwaarts dalen
◄║►
27
Met mijn handpalmen
Heb ik het pad verwarmd
Waarlangs jij terugkeerde
Je stem heeft haar witheid verloren
Ergens achter de hoge daken
De uren die mijn eenzaamheid vergezelden
Verheffen zich voor jou
Uit hun sneeuwbedekte zetel
◄║►
28
Onder je oogleden
Slapen jouw viooltjes
Ik maak mezelf tot een zon
Boven jouw nachtmerrie
Jij smijt elk venster open
In je voorhoofd
Uit mijn bloed pluk ik
Witte waterlelies voor jou
Jij bezorgt mijn boom van as
Groen gebladerte
◄║►
29
Dit zijn jouw lippen
Die ik teruggeef
Aan jouw hals
Dit is mijn maanlicht
Dat ik afneem
Van jouw schouders
We zijn elkaar kwijtgeraakt
In de onomlijnde wouden
Van onze ontmoeting
Jouw adamsappels
Schemeren en ontwaken
In mijn handen
Mijn onbezonnen sterren
Laaien en doven
In jouw keel
We hebben elkaar gevonden
Op het gouden plateau
In onze diepte
◄║►
30
Ik schraap het zwart van mijn lijf
De dag heeft mij een gezicht gebracht
De wind heeft mijn haar gewekt
Mijn lamme blik krijgt groene scheuten
Schaduwen verschijnen uit de zon
De wereld wacht aan de ingang van het hart
Van de blauwe hellingen daal ik weer omlaag
En betreed jouw klare stem
Bereid onze magische lamp te ontsteken
◄║►