Adam Zagajewski: Zelfportret

schilderij zij is vogels van rina van der weij
Adam Zagajewski (Foto: Michal Lepecki)

ZELFPORTRET

Hij wordt steeds ouder. De kleding versleten. Hij leest veel, af en toe gaat hij op
in boeken zoals indianen in de ondoordringbare jungle. Hij valt in herhaling,
alles herhaalt zich, het gele notitieboekje in de zak, de machtige stem van muziek.
’s Avonds gaat hij in zijn verkreukeld hemd voor het raam staan, gaapt.
Op elke foto ziet hij er iets anders uit – het gezicht van zijn vader breekt door in het zijne, licht melancholisch; de korte witte baard betekent volgens zijn tegenstanders niets minder dan capitulatie.
Hoopvol kijken de ogen in de sluiter. Hij wordt ouder.

Hij houdt van water, slaperige stromen door de vlakte en de groene oceaan; wanneer hij zwemt, zinkt zijn lichaam in de donkere vloed, als wilde hij een andere bestaansvorm testen.
De wind beneemt hem de adem, de nacht geeft absolute rust terug
(het enig absolute dat we bezitten, zegt spottend een bekende, met wie hij tientallen jaren al verbeten strijd voert).
Hij is burger, denkt aan zijn gewonde land,
aan de tuin der kinderjaren, die er nooit was.

Hij reist veel – april in Belgrado, pokken van de laatste oorlog,
de gezwollen Donau herinnert zich de zorgeloze jeugd in Duitsland,
in mei Jerusalem, ook hier sporen van oorlog, en desondanks hangt er heiligheid
over de legendarische stad als de geur van magnolia’s,
de vragen van de journaliste klinken wonderlijk vertrouwd.
De vervreemding neemt toe. Altijd hetzelfde: een vast ontbijt, na het middageten
een lange wandeling. Geleidelijk verwordt hij tot een roerloos object.
Dromen brengen hem naar het onderaardse, de ochtend weet hem vaardig te bevrijden.

Maar dit toch ben ik, nog steeds ik, de eeuwig zoekende en gedaanteloze, altijd nog ik, elke ochtend slaat
een nieuw hoofdstuk open en weet geen eind daaraan te maken, dat ben ik
op straat, bij het station, ik, die het kind hoor huilen, die het geschater van de studenten hoor,
het fluiten van de spreeuw, ik – onwetendheid, ik – onzekerheid, ik – verlangen,
verwachting en wilde vreugde, ik, die er niets van begrijp,
die reageer op provocaties, die twijfel, weer van voren af aan probeer te beginnen,
die me verstop in het gesprek, in de wanhoop, van de geleerde discussie,

in de stilte van de winterdag, ik – verveeld, berustend,
ongelukkig, arrogant, ik – in dromen verzonken
als een twaalfjarige, doodmoe als een grijsaard,
ik – in het museum, aan zee, op de markt in Krakau,
hunkerend naar het moment, dat maar niet beginnen wil, dat zich schuilhoudt
als bergen op een bewolkte namiddag, uiteindelijk komt
helderheid, en ik weet plotseling alles, weet – dat ben ik niet.


Adam Zagajewski: Unsichtbare Hand; Gedichte.

München 2012, p. 129
Vertalingen / Divers

◄║►

Zij is vogels (Cees Nootenboom)

schilderij zij is vogels van rina van der weij

Zo is opnieuw
geboorte van liefde
steeds allener
en zonder rozen geworden.

koud is de wind in het gras
alweer lager vandaag
zij weet het niet
lager heeft pijn en moet groeien
lager alleen maar,
zij is vogels.

lager groeit oud en moet sterven
vogels vliegen hoog over.
lager is zwaar, kan niet vliegen,
zij is vogels.

bitter wat lager is
armoedig van altijd sterven
zij weet het niet.

Uit: Zo worden jaren tijd, p. 585
(Amsterdam 2023)
Schilderij ‘Vogelvrouw’: Rina van der Weij

◄║►

Stortsteen (Gary Snyder)

Leg deze woorden vóór
Jouw geest neer als rotsen.
   stevig geplaatst, door handen
Die plekken kiezen, genesteld
Voor het lichaam van de geest
   in tijd en ruimte:
Stevigte van schors, blad, of wand
   stortsteen van dingen:
Gruizel van melkweg,
   dolende planeten,
Deze gedichten, mensen,
   verdwaalde paarden met
Wapperende zadels –
   en rotsachtige, tredgetrouwe paden.
De werelden als een eindeloos
   vierdimensionaal
Go-spel.
   mieren en kiezels
In de dunne klei, elke rots een woord
   een riviergezuiverde steen
Graniet: getekend
   door folter van vuur en zwaarte
Kristal en bezinksel gloedvol versmolten
   elk veranderen, in gedachten
Net zo goed als in dingen.

Uit: Vertalingen / Divers


RIPRAP

Lay down these words
Before your mind like rocks.
   placed solid, by hands
In choice of place, set
Before the body of the mind
   in space and time:
Solidity of bark, leaf, or wall
   riprap of things:
Cobble of milky way,
   straying planets,
These poems, people,
   lost ponies with
Dragging saddles—
   and rocky sure-foot trails.
The worlds like an endless
   four-dimensional
Game of Go.
   ants and pebbles
In the thin loam, each rock a word
   a creek-washed stone
Granite: ingrained
   with torment of fire and weight
Crystal and sediment linked hot
   all change, in thoughts,
As well as things.

Snyder, Gary:
Riprap and Cold Mountain poems.
Couterpoint 1965.

◄║►

Liefdeslied (gedicht van Rilke)

LIEFDESLIED

Hoe wend ik mijn ziel
om jou niet te raken
hoe til ik haar over
jou heen naar de rest

waar vind ik de plek
in vreemdste omgeving
die niet wordt geroerd
door jouw dieper bestaan

als de strijkstok twee snaren
zingt versmelting
één stem

op welk instrument
tovert wie dit
huidloze deinen?


Liebes-Lied

Wie soll ich meine Seele halten, dass
sie nicht an deine rührt? Wie soll ich sie
hinheben über dich zu andern Dingen?
Ach gerne möcht ich sie bei irgendwas
Verlorenem im Dunkel unterbringen
an einer fremden stillen Stelle, die
nicht weiterschwingt, wenn deine Tiefen schwingen.
Doch alles, was uns anrührt, dich und mich,
nimmt uns zusammen wie ein Bogenstrich,
der aus zwei Saiten eine Stimme zieht.
Auf welches Instrument sind wir gespannt?
Und welcher Geiger hat uns in der Hand?
O süsses Lied.

Bron: Rilke, Rainer Maria:
Ausgewählte Gedichte.

Frankfurt 1981, p. 52.
Bron: Vertalingen / Rilke


◄║►

Glorieuze boeddha (gedicht van Rilke)

Afb.: Pinterest

GLORIEUZE BOEDDHA

Midden van elk midden, kern aller kernen
steeds krachtiger zoetheidsamandel
tot aan de sterrengrens is dit alles
jouw vruchtvlees dat ik groet

kostelijk hoe niets meer kleeft
in jouw oneindigheid hoe
de bron stroomt en jou vult
en laat schitteren buiten

het licht van alle zonnen
die in gulste gloed jou sieren
terwijl van binnen reeds verstilt
wat glans en grauw overstijgt.

Bron: Vertalingen / Rilke


BUDDHA IN  DER GLORIE

Mitte aller Mitten, Kern der Kerne,
Mandel, die sich einschließt und versüßt, –
dieses Alles bis an alle Sterne
ist dein Fruchtfleisch: Sei gegrüßt.

Sieh, du fühlst, wie nichts mehr an dir hängt;
im Unendlichen ist deine Schale,
und dort steht der starke Saft und drängt.
Und von außen hilft ihm ein Gestrahle,

denn ganz oben werden deine Sonnen
voll und glühend umgedreht.
Doch in dir ist schon begonnen,
was die Sonnen übersteht.

Rainer Maria Rilke, Sommer 1908 (vor dem 15.7.), Paris.
Rainer Maria Rilke: Ausgewählte Gedichte. Frankfurt am Main, 1966, p. 60
Die Gedichte. Frankfurt am Main, 1996, p. 539.

◄║►

Nieuwlevensgroet

Calligrafie Boeddha

De vier elementen hebben in wezen geen meester,
de vijf schimmen zijn fundamenteel leeg;
het glimmend zwaard zal mijn hoofd klieven
alsof het snijdt door een lichte lentebries.

Het doodsgedicht van de boeddhistische leraar Sengzhao (4e eeuw), leerling van de beroemde vertaler Kumarajiva. Hij werd veroordeeld tot de dood vanwege een conflict met de keizer die hem graag in dienst wilde nemen – niet als monnik, maar als adviseur en bestuurder.
Sengzhao weigerde zijn gelofte te loochenen, en vroeg zeven dagen uitstel van zijn onthoofding. Zo kon hij een laatste verhandeling schrijven over de kostbaarheid van leegte – en bovenstaand gedicht over onze doodloze aard.

Toelichting:
• de vier elementen: aarde, water, vuur en lucht – verwijzend naar uiterlijkheid;
• de vijf schimmen: de skandha’s (vorm, gevoel, denken, wens en besef) – verwijzend naar innerlijkheid;
gelofte: de bodhisattva-gelofte – “Bodhisattva’s opereren op basis van een gelofte, stervelingen op basis van karma.” (Suzuki roshi).

Bronnen:
• Torei, Enji: Discourse on the Inexhaustible Lamp of the Zen School. London 1996, p. 30;
• Aitken, Robert: The gateless barrier; the Wu-mon Kuan (Mumonkan). New York 1995, p. 156.

Afbeelding:
calligrafie van het Chinese ideogram Fo: Boeddha. (Bron: Wikipedia)


◄║►

Existentieel lijden

Fragment van overleg tijdens het verdiepingsweekend van 3-5 dec. 2021 te Cortils (B.) waar het thema lijden werd onderzocht via o.a. psalm 88 (Roep om hulp) in onderstaande versie van Norman Fischer.

Het licht verschuift aan het beschot.
Ik worstel zwijgende met God.

(uit gedicht De Schrijver; Ida Gerhardt: Verzamelde gedichten I, p. 314)

ROEP OM HULP

Overdag roept mijn stem aan je einders
’s nachts kom ik naakt voor je staan
moge mijn gebed jou nu roeren
hoor hoe ik me tot je richt

mijn hart weegt zwaar van het lijden
één langgerekte dood is mijn bestaan
krachteloos als zij die aan het eind zijn
dool ik tussen de gestorvenen
als een lijk, vermoord, miskend, vergeten
in zijn bloei gekeeld door jouw hand

jij liet me zinken naar de bodem
in duistere sfeer, ten diepste bedrukkend
je ranselt me hier met je furie
beukt me met jouw vloed

al mijn vrienden joeg je heen
je deed hen stuiven als was ik vergif
nu ben ik gevangen, geknoopt, verkrampt

bijtend zuur kwelt mijn ogen
geen dag dat ik niet om je roep
uur na uur hef ik mijn handen naar jou

zul je wonderen voor de doden verrichten
zullen de overledenen opstaan en je danken
zullen zij hun mond openen, je goedheid beamen
kan men in dit duister jouw wonderen zien
kan men jouw liefde onthouden hier
in dit oord van eindeloos vergeten

nog luider roep ik daarom, doordringender
wijd ik mijn hart aan het ochtendgebed
waarom verwerp je mijn ziel
waarom verberg je je aangezicht

een leven lang al verteert me de tijd
voortdurend vrat kwelling aan mij
ik verdroeg je machtige gruwelen
maar radeloos maakt het mijn geest

het vuur van je woede raast over mijn lichaam
aldoor beproeven mij jouw verschrikkingen
dagelijks zwermen ze in en rondom me
omspoelen mij, zuigen me neerwaarts
zodat ik naar adem snak

alle gezelschap heb jij me ontnomen
het licht in de blik van geliefden en vrienden
is blijvend gedoofd.

Uit: Vertalingen / psalmodie

◄║►