De onthoofde dichter

Verslag van een collectieve dichting
door Birgitta Putters

Kasteel Cortils omgeving

Samen een gedicht maken dat betekenisvol is, zeggingskracht heeft, aantrekkelijk in vorm en ritme en woordkeus, en ook nog een zuivere expressie is van wat op dat moment heerst.
Dat was de afsluitende oefening op de laatste ochtend van de Stiltij-retraite in Cortils (september 2017).

Zuivere expressie is een eerste voorwaarde om het gedicht betekenisvol te laten zijn. Het is tevens een voorwaarde voor de ontvanger en de lezer om het te kunnen navoelen tot in zijn oorsprong en in al zijn betekenissen; iets wat goede poëzie en goede kunst in het algemeen bewerkstelligt.

Poëzie is een geschikt middel (upaya) mensen te laten delen in een gevoelde werkelijkheid, in het leren wat die werkelijkheid is, hoe die werkt en gaande is. Deze bewering kan de misvatting wekken dat poëzie een boodschap moet bevatten die erin wordt gelegd, waarbij de techniek (ritme, klank) wordt benut om te overtuigen.

Maar de boodschap is de zuivere expressie zelf en de techniek staat in dienst van de schoonheid en de beleving van de ontvanger. Kunstenaarschap, als aspect van bodhisattvaschap, is dan ook niet iets dat naar een ander wordt gericht, maar het is de realisatie van de puurheid en goedheid van leven zelf. Alleen maar hieraan uitdrukking willen geven werkt als de grootste inspiratie en eye-opener.

Als je zó je volheid inneemt, gebeuren er twee dingen:

1. je gunt iedereen dat het lijden wordt opgelost
2. je voelt je niet verschillend van anderen

Het samenvallen met anderen, het opheffen van isolement (2), is realisatie voor alle wezens. Hierdoor is ook meteen duidelijk dat jouw gunnende houding (1) niet bestaat uit een betekenisvol willen zijn, maar uit een intentie om al je energie te investeren in het opheffen van je eigen blindheid en egoïsme.

Door je volle vertrouwen in je leervermogen druk je je elk moment volledig uit. Er is niets wat niet gezien mag worden, er is niets wat je niet wilt voelen. Deze volledige expressie is jouw ware aard.

Hoe druk je je nu uit in verbondenheid met alles, zonder invulling of eigen sporen, helemaal recht doend aan wat er is? Hoe voel je goed wat de bedoeling is en wat het jou te zeggen heeft? Hoe houd je de interesse levend als het zich niet meteen openbaart? Hoe voel je of iets zich aandient vanuit jouw persoonlijke kleur of dat het een universeler signaal betreft?

Er zijn drie principes te benoemen die een richting geven van een antwoord:

1. er is niets anders dan de ene werkelijkheid. Alles wat je bedenkt en droomt zet je op een zijspoor. Niet denken, maar aandacht schenken.
2. alle signalen worden je geschonken. Je kunt kijken wat ze betekenen, en je kunt ze ook weer loslaten. Niet evalueren, maar waarderen.
3. expressie zijn is interessanter dan een resultaat kunnen presenteren. Niet indruk maken, maar uitdrukking geven.

Deze principes houden je bij de les en schenken je veel meer plezier en voldoening. In plaats van oude of karmisch-particuliere koek op te lepelen, ben je voortdurend aan het leren wat het leven bedoelt.

De eerste ingang van het gedicht was verbazing: tjee!
Wat deed ons dat uitroepen?
Er was een besef van veel mogelijkheden, een ruimte van potentie; dit besef gaf ons een interessant inhoudelijk thema.
Wat doet zich voor in die ruimte van potentie, hoe voelt dat? Hoe zijn we daar gekomen?

Een achterwaartse oriëntatie is voelbaar, maar die moet geconcretiseerd worden, anders blijft de expressie te abstract of prozaïsch. Het element van een lift wordt ingebracht maar dat blijkt niet zo bruikbaar, het is niet voldoende herkenbaar en deelbaar. Het element van een toeschouwer die de ruimte beleeft: voorspelbaar, maar vooral niet zo heilzaam om het naar een ik-gevoel te trekken.

De aanvankelijk open, vormloze ruimte verandert van karakter en wordt een meer didactische ruimte. De ruimte als inspirerend belevingspotentieel (het thema) blijkt ons te kunnen “waarnemen” en zich aan te passen aan onze noden, aan waar wij staan en wat we kunnen bevatten. Wonderlijk!

Tjee, wat een ruimte
achterwaarts gevonden
wonderlijkheid

Verdere concretisering van de ruimte is gewenst, voor onszelf en voor de mogelijke lezers.
Hoe maakt deze zich kenbaar, hoe komt de verbinding tot stand? Hoe spreekt de ruimte tot ons?
“Wees gerust”, “hier ben je thuis”, “voel je volheid”. Welke vorm heeft dit spreken, welk concreet instrument wordt hier gebruikt?
Een bel die ons steeds herinnert: een waakzaamheidsbel. Hij klinkt voortdurend en overal, onontkoombaar: altijd aanwezig. Een innerlijke ontvankelijkheid, een verbinding met bedoeling.

Dat de bel er is hoeft niet per se gezegd te worden; alles is altijd aanwezig. Anderzijds, als hij er wel is, maar toch niet als aanwezig wordt ervaren, dan is dat een vervreemdend gegeven. Het lijkt een metafoor te kunnen zijn voor ons leven, alsof je twee opties hanteert: je bent er wel, maar je bent niet echt aanwezig.

Maar als we het hierbij laten (bij de bel), dan voelt dat dualistisch en onaf: eerst transcendentie, dan de bel – het risico is groot dat de lezer wegschiet. Dat is niet heilzaam. Dus we benoemen het: altijd aanwezig, wat meteen ook een mooi ritme en woordbeeld geeft.

Deze bel, deze voortdurende, welkome herinnering aan wat waardevol is, krijgen we geschonken. Maar dit voelt wat obligaat om te benoemen en houdt de ontvanger wat passief. Mooier is: geklonken. Dit maakt de belklank tijdloos: heeft altijd al geklonken, en roept de vraag op of de bel nu niet meer klinkt.

waakzaamheidsbel
altijd aanwezig
geklonken

We moeten de stap maken naar de concreetheid van het leren, van het dagelijks in functie en interactie opereren, van werken als bodhisattva in het vormenterrein. Dit kan door één woord gesymboliseerd worden dat door zijn concreetheid en alledaagsheid de ontvanger uit zijn vervoering stoot en duidelijk maakt dat dit niet het hele verhaal is. De voedende ruimte (leegte, met een boeddhistische vakterm) moet immers de kracht bezitten om alle vormen zinvol te kunnen hanteren.

“Beerput” voelt te ruw en teveel vastzettend. “Valkuil” heeft het risico dat het een soort uitleg wordt van de waarschuwing van de bel. “Weefsel” haalt het dichterbij, is licht en open, legt het er niet zo dik op, en verwijst tegelijk naar wereldse verwikkeling. Verbonden met het “geklonken” uit het vorige vers zit deze betekenis er nog extra in (van “vastgeklonken”).

We hebben stevig gezocht en onderzocht. Alle particuliere expressie komt daarbij natuurlijk ook aan het licht maar het wordt duidelijk dat dit merendeels door onszelf vervormde signalen zijn die door de vervorming al snel een zelf gecreëerde herkomst krijgen. De vervorming maakt het zinloos om er verder mee aan de slag te gaan, maar de herkenning van de vervorming en het kunnen loslaten van zo’n signaal blijkt uitermate zinvol en leerzaam!

Zo wordt de expressie uitgepuurd en verruimd van zeven individuele hoofden naar één menselijk kloppend hart.

Tjee, wat een ruimte
achterwaarts gevonden
wonderlijkheid

waakzaamheidsbel
altijd aanwezig
geklonken

weefsel.

◄║►