Een bodhisattva in dierengedaante (gedicht)

Foto: Lieke van Dun

STRIJDMAKKER

De vele rovers dagelijks
draag ik als levende lidtekens
zie hen hongeren

jou die ontgaat hoe kracht
ons ogen schenkt
om manisch in te opereren

zoek in hun vlees geen voedsel
maar laat mijn blik
jou leiden naar hun licht.

Tekst: Gedel


◄║►

De sprankelfactor

Je valt uiteen
in canonieke bedrijvigheid
adem weigert
de deining van gedroom

het gulle wijsheidspaviljoen
laat niets meer ongemoeid
in haar glaslichtgloed
implodeert mijn geboorte

terzijde staat de dood
versteld over waarom hij
zo braafjes moet bestrijden
zijn smurrie van illusie

maar de dans alweer
gaande toch keert
ieders kansen indachtig
alle partners vonkvrij verwoest.

Uit: Oersteen / Barstens


◄║►

Adam Zagajewski: Zelfportret

schilderij zij is vogels van rina van der weij
Adam Zagajewski (Foto: Michal Lepecki)

ZELFPORTRET

Hij wordt steeds ouder. De kleding versleten. Hij leest veel, af en toe gaat hij op
in boeken zoals indianen in de ondoordringbare jungle. Hij valt in herhaling,
alles herhaalt zich, het gele notitieboekje in de zak, de machtige stem van muziek.
’s Avonds gaat hij in zijn verkreukeld hemd voor het raam staan, gaapt.
Op elke foto ziet hij er iets anders uit – het gezicht van zijn vader breekt door in het zijne, licht melancholisch; de korte witte baard betekent volgens zijn tegenstanders niets minder dan capitulatie.
Hoopvol kijken de ogen in de sluiter. Hij wordt ouder.

Hij houdt van water, slaperige stromen door de vlakte en de groene oceaan; wanneer hij zwemt, zinkt zijn lichaam in de donkere vloed, als wilde hij een andere bestaansvorm testen.
De wind beneemt hem de adem, de nacht geeft absolute rust terug
(het enig absolute dat we bezitten, zegt spottend een bekende, met wie hij tientallen jaren al verbeten strijd voert).
Hij is burger, denkt aan zijn gewonde land,
aan de tuin der kinderjaren, die er nooit was.

Hij reist veel – april in Belgrado, pokken van de laatste oorlog,
de gezwollen Donau herinnert zich de zorgeloze jeugd in Duitsland,
in mei Jerusalem, ook hier sporen van oorlog, en desondanks hangt er heiligheid
over de legendarische stad als de geur van magnolia’s,
de vragen van de journaliste klinken wonderlijk vertrouwd.
De vervreemding neemt toe. Altijd hetzelfde: een vast ontbijt, na het middageten
een lange wandeling. Geleidelijk verwordt hij tot een roerloos object.
Dromen brengen hem naar het onderaardse, de ochtend weet hem vaardig te bevrijden.

Maar dit toch ben ik, nog steeds ik, de eeuwig zoekende en gedaanteloze, altijd nog ik, elke ochtend slaat
een nieuw hoofdstuk open en weet geen eind daaraan te maken, dat ben ik
op straat, bij het station, ik, die het kind hoor huilen, die het geschater van de studenten hoor,
het fluiten van de spreeuw, ik – onwetendheid, ik – onzekerheid, ik – verlangen,
verwachting en wilde vreugde, ik, die er niets van begrijp,
die reageer op provocaties, die twijfel, weer van voren af aan probeer te beginnen,
die me verstop in het gesprek, in de wanhoop, van de geleerde discussie,

in de stilte van de winterdag, ik – verveeld, berustend,
ongelukkig, arrogant, ik – in dromen verzonken
als een twaalfjarige, doodmoe als een grijsaard,
ik – in het museum, aan zee, op de markt in Krakau,
hunkerend naar het moment, dat maar niet beginnen wil, dat zich schuilhoudt
als bergen op een bewolkte namiddag, uiteindelijk komt
helderheid, en ik weet plotseling alles, weet – dat ben ik niet.


Adam Zagajewski: Unsichtbare Hand; Gedichte.

München 2012, p. 129
Vertalingen / Divers

◄║►

Drakenoog

Ik keek in het oog van de draak
en zag liefde – het oog keek in mij
en zag waan

ik vroeg om bescherming en
kracht van bevrijding, het sloot zich
en schonk me zijn traan

daarmee opende ik het hart van
de wereld en wist niets
dan goedheid dit frêle bestaan.

Uit de reeks: Dharmium/Vlokbereid
Opgenomen in de audio-serie Vuurvocht
Foto: Randommization

◄║►

Zij is vogels (Cees Nootenboom)

schilderij zij is vogels van rina van der weij

Zo is opnieuw
geboorte van liefde
steeds allener
en zonder rozen geworden.

koud is de wind in het gras
alweer lager vandaag
zij weet het niet
lager heeft pijn en moet groeien
lager alleen maar,
zij is vogels.

lager groeit oud en moet sterven
vogels vliegen hoog over.
lager is zwaar, kan niet vliegen,
zij is vogels.

bitter wat lager is
armoedig van altijd sterven
zij weet het niet.

Uit: Zo worden jaren tijd, p. 585
(Amsterdam 2023)
Schilderij ‘Vogelvrouw’: Rina van der Weij

◄║►

Stortsteen (Gary Snyder)

Leg deze woorden vóór
Jouw geest neer als rotsen.
   stevig geplaatst, door handen
Die plekken kiezen, genesteld
Voor het lichaam van de geest
   in tijd en ruimte:
Stevigte van schors, blad, of wand
   stortsteen van dingen:
Gruizel van melkweg,
   dolende planeten,
Deze gedichten, mensen,
   verdwaalde paarden met
Wapperende zadels –
   en rotsachtige, tredgetrouwe paden.
De werelden als een eindeloos
   vierdimensionaal
Go-spel.
   mieren en kiezels
In de dunne klei, elke rots een woord
   een riviergezuiverde steen
Graniet: getekend
   door folter van vuur en zwaarte
Kristal en bezinksel gloedvol versmolten
   elk veranderen, in gedachten
Net zo goed als in dingen.

Uit: Vertalingen / Divers


RIPRAP

Lay down these words
Before your mind like rocks.
   placed solid, by hands
In choice of place, set
Before the body of the mind
   in space and time:
Solidity of bark, leaf, or wall
   riprap of things:
Cobble of milky way,
   straying planets,
These poems, people,
   lost ponies with
Dragging saddles—
   and rocky sure-foot trails.
The worlds like an endless
   four-dimensional
Game of Go.
   ants and pebbles
In the thin loam, each rock a word
   a creek-washed stone
Granite: ingrained
   with torment of fire and weight
Crystal and sediment linked hot
   all change, in thoughts,
As well as things.

Snyder, Gary:
Riprap and Cold Mountain poems.
Couterpoint 1965.

◄║►

Liefdeslied (gedicht van Rilke)

LIEFDESLIED

Hoe wend ik mijn ziel
om jou niet te raken
hoe til ik haar over
jou heen naar de rest

waar vind ik de plek
in vreemdste omgeving
die niet wordt geroerd
door jouw dieper bestaan

als de strijkstok twee snaren
zingt versmelting
één stem

op welk instrument
tovert wie dit
huidloze deinen?


Liebes-Lied

Wie soll ich meine Seele halten, dass
sie nicht an deine rührt? Wie soll ich sie
hinheben über dich zu andern Dingen?
Ach gerne möcht ich sie bei irgendwas
Verlorenem im Dunkel unterbringen
an einer fremden stillen Stelle, die
nicht weiterschwingt, wenn deine Tiefen schwingen.
Doch alles, was uns anrührt, dich und mich,
nimmt uns zusammen wie ein Bogenstrich,
der aus zwei Saiten eine Stimme zieht.
Auf welches Instrument sind wir gespannt?
Und welcher Geiger hat uns in der Hand?
O süsses Lied.

Bron: Rilke, Rainer Maria:
Ausgewählte Gedichte.

Frankfurt 1981, p. 52.
Bron: Vertalingen / Rilke


◄║►